Waterwoningen in Nederland worden gebouwd in een betonnen bak of in een scheepsromp en zijn net zo solide als een huis op het vaste land.
Een waterwoning is gefundeerd met een drijvende betonnen bak en wordt meestal in een dok of fabriek gebouwd. Een waterwoning kan zich tegenwoordig in alle opzichten meten met een landwoning, onder meer door het gebruik van moderne bouwmaterialen en producten. Hier maakt bijvoorbeeld de staalconstructie een open plattegrond en grote glasvlakken mogelijk.
Voor landrotten lijkt het belangrijk dat een drijvende constructie weinig weegt, maar dat is niet van belang. Anders komt deze gewoon wat dieper in het water te liggen. Om een aantal redenen wordt voor een staalskelet gekozen. Belangrijk is de ruimte kolomvrij te overspannen, waarbij de vaak glazen langsgevels niet worden onderbroken door zwaar ogende kolommen. Ook wordt een staalconstructie standaard geprefabriceerd wat de bouwtijd sterk kan bekorten, van groot belang voor de dakloze opdrachtgevers. Het skelet zelf komt kant-en-klaar uit de werkplaats en staat binnen een paar dagen overeind; ook de afbouw is voor een belangrijk deel te prefabriceren, wat mogelijk is door de maatvastheid van het staalskelet.
Op de betonnen bak ligt vaak een betonnen vloer met dekvloer. In dwarsrichting bestaat de draagconstructie uit stalen portaalspanten. Verder worden de stalen H-kolommen geintegreerd in de gevels van houtskeletbouw-elementen. Tussen de stalen liggers van I-profielen liggen houten balken voor de verdiepingvloer en het dak. De spanten staan eventueel op onregelmatige afstanden, zoals het uitkomt in de plattegrond. Stalen kruizen in de gesloten delen van de gevels en in het dak zorgen voor de stabiliteit.